De vermomde dichter. Een essay over prozaschrijver J.M. Coetzee

Dit essay beschrijft hoe het gedicht Among School Children van W. B. Yeats meedanst in de roman De Schooldagen van Jezus van Nobelprijswinnaar J.M. Coetzee.

De vermomde dichter

In 2013 verscheen van J. M. Coetzee de magistrale roman De kinderjaren van Jezus, in 2016 vervolgd door het al even wonderbaarlijke De schooldagen van Jezus.

De hoofdpersoon is Simón, een oudere man die zich tijdens zijn vlucht naar een nieuw land heeft ontfermd over het verloren jongetje Davíd, een vroegwijs kind dat met zijn voortdurend gevraag het gezonde verstand van Simón op de proef stelt. Als ze in het nieuwe land zijn aangekomen gaan ze op zoek naar Davíds echte moeder, die ze weldra ‘herkennen’ in de persoon van Inés. Vanaf dat moment vormen de drie een eenheid, een gezin. Davíd moet naar school, maar met zijn bijzondere denkwereld past hij niet in het schoolsysteem. De autoriteiten sturen Davíd daarom naar een internaat voor onhandelbare kinderen. Davíd weet te ontsnappen, en het boek eindigt met de vlucht van het drietal naar het noorden. Dit verhaal wordt vervolgd in De schooldagen van Jezus. In het stadje Estrella vinden ze een school waar Davíds gaven worden erkend. Hier wordt muziek en dans gegeven, in combinatie met getallen en sterren. Voor Davíd valt in deze mystieke sterrendans alles op zijn plaats. Simón, de rationalist, houdt afstand van deze filosofie, maar in de schitterende slotscène van het boek treedt hij in de voetsporen van zijn zoon, en geeft hij zich gewonnen in een mystieke sterrendans.

Bewust, onbewust of vergezocht
Het mooie van literatuur is, dat beelden en ideeën zich innestelen in je onderbewuste, waar ze op eigen kracht verbindingen aangaat met de daar sluimerende teksten. Na het lezen van De Schooldagen van Jezus, schoot W.B. Yeats’ gedicht Among School Children me te binnen. Uiteraard door de associatie via het woord ‘school.’ Maar vooral ook door het afsluitende beeld in beide werken: de mystieke dans. Titel en slotscène die beide taalscheppingen omarmen: toeval of opzet? Want is het juist niet een kenmerk van een gedicht, dat het, net als bijvoorbeeld de I Tjing of sterrenwichelarij, zo orakelachtig is dat het altijd wel klopt? Dat het altijd weerspiegelt wat het onderbewuste van de lezer erin legt? Mijn hypothese leidt me over een glibberig pad. Want steeds komt de vraag boven: als Among School Children hier al resoneert, is dat dan een bewuste kunstgreep van Coetzee, of is Yeats een ongenode gast die zich tijdens het schrijven gaandeweg als parasiet in Coetzees boek ingenesteld heeft? Of is het mijn interpretatiedrang?

Download hier het volledige essay (PDF  formaat)

Share